Waar je je ook bevindt op aarde, overal staat aan de top van de voedselketen een indrukwekkend roofdier. Afrika heeft leeuwen en luipaarden, in Azië nemen tijgers de toppositie, in de oceanen doen de witte haaien en orka’s dat. In Europa en Noord-Amerika is die rol weggelegd voor wolven en beren.
Net als grote grazers horen grote predatoren helemaal thuis in de natuur, ook bij ons. In de loop van duizenden jaren evolutie hebben planten, planteneters en hun predatoren zich samen ontwikkeld en zich aan elkaar aangepast. Grote predatoren en hun prooidieren, de grote planteneters, spelen beide een sleutelrol in de natuur.
Grazers eten grassen, kruiden, bomen en struiken en remmen zo de natuurlijke successie; dat is de autonome evolutie in de natuur waardoor alles de neiging heeft om naar bos te evolueren.
Grote predatoren, zoals wolven, houden de populaties van hun prooidieren gezond, doordat ze jagen op zieke en verzwakte exemplaren.

Ecologie van de angst
Als toppredator oefent de wolf een grote invloed uit op het ecosysteem. Dat doet hij niet zozeer door rechtstreeks prooidieren te pakken en zo hun aantallen te reduceren, maar indirect door de zogenaamde ecologie van de angst.
Verschillende studies suggereren dat de wolf zijn prooidieren niet of nauwelijks reguleert door rechtstreekse predatie. Het aantal wolven is wel altijd min of meer in evenwicht met de hoeveelheid beschikbare prooidieren. Zolang prooien de vrijheid hebben om te migreren, zijn wolven niet in staat hun prooidieren uit te roeien. Slechts nadat een catastrofe, bijvoorbeeld ziekte of een strenge winter, de prooidichtheid behoorlijk heeft verlaagd, kunnen wolven de hoeveelheid prooidieren enige tijd op een lager niveau houden.

Naarmate de prooidieren gezonder zijn of in lagere dichtheden voorkomen, moet de wolf meer inspanningen leveren om voedsel te bemachtigen. Dat heeft zijn effect op de conditie en het voortplantingssucces van de wolf zelf. Zo hebben prooidieren eveneens invloed op de wolvenpopulatie, die altijd achterloopt op de beschikbaarheid aan prooidieren.
Met andere woorden: het zijn niet de wolven die rechtstreeks bepalen hoeveel prooidieren overleven, maar het aantal prooidieren bepaalt wel hoeveel wolven in een bepaald gebied kunnen leven.
Wolven hebben wel invloed op het migratiegedrag en de conditie van de prooidieren. In streken waar wolven voorkomen, zijn prooidieren erg alert – dat is dus het principe van de ecologie van de angst. Minder gezonde dieren vallen eerder ten prooi aan de wolven dan gezonde dieren, waardoor de populatie prooidieren in conditie blijft.
Geen enkel prooidier wil eindigen in de bek van een predator en daarom vermijden prooidieren plekken waar wolven komen of waar ze extra veel gevaar lopen. Grazers gaan sommige delen van het wolventerritorium uit de weg en daar krijgen bosverjonging en bosuitbreiding meer kans. Zo spelen wolven een sleutelrol in een ecosysteem, zelfs zonder een noemenswaardig aantal prooien te pakken. De onrechtstreekse invloed is immers veel groter.

Waar wolven voorkomen, hebben prooidieren door stress een verlaagde hormoonspiegel. Daardoor vermindert ook hun vruchtbaarheid. Bovendien kunnen prooidieren het zich niet veroorloven om lange tijd op één plek te blijven. Ze slaan regelmatig op de vlucht voor mogelijk gevaar. Daardoor hebben de dieren minder tijd om te eten en verbranden ze meer energie. Het gevolg is dat de prooidieren een minder grote vetreserve hebben om tijdens de wintermaanden op te teren. Doordat de hoeveelheid voedsel in de winter beperkt is, zullen in een gebied mét wolven minder prooidieren overleven dan in een vergelijkbaar gebied zonder wolven.
Mocht er een vegetarische wolf bestaan en mochten de prooidieren niet weten van die afwijking, dan zou zelfs de aanwezigheid van zo’n vegetarische wolf een impact hebben op de populatie van de grazers. Uiteraard gaat dat effect maar mee tot de prooidieren op de hoogte zijn van het vegetarische dieet van de wolf.

Dood doet leven
Aaseters profiteren van de constante aanvoer van verse kadavers. Wolven moeten immers elke drie tot zeven dagen een flinke prooi doden om henzelf en hun jongen in leven te houden. In ecosystemen zonder toppredatoren treedt sterfte onder hoefdieren vooral op aan het einde van de winter of aan het einde van het droge seizoen. Daar is beschikbaarheid van kadavers dus geen constant gegeven.

De overblijfselen van de buit van predatoren vormen een welkome voedselbron voor aaseters als vossen, raven, roeken, buizerds, wouwen, wilde zwijnen, dassen, egels en diverse kleine vogels. En uiteraard ook voor kanjers als gieren en zeearenden, waar die voorkomen.