Zo herken je wolvensporen
Sinds de wolf terug is in de Lage Landen, wordt de mailbox van Welkom Wolf en die van onze Nederlandse collega’s van Wolven in Nederland overspoeld met foto’s van vermeende wolvensporen. Beide meldpunten hebben er een hele kluif aan om al die foto’s te beoordelen. Kun je dat eigenlijk ook zelf doen?

Het dient gezegd: wanneer je een pootafdruk hebt gevonden, blijf je aardig op je honger zitten als je op zoek gaat naar informatie over het verschil tussen wolf en hond. Google stuurt je van het kastje naar de muur, want je leest behoorlijk tegenstrijdige dingen. Over dit onderwerp is zowat 98% van de gratis toegankelijke informatie op het internet ronduit onbetrouwbaar. Tekeningen en foto’s kloppen vaak niet of zijn verkeerd benoemd, terwijl de teksten dikwijls fragmentarisch, verwarrend of misleidend zijn. Bovendien is de informatie versnipperd over talloze websites en overwegend anderstalig.
Om tegemoet te komen aan de verzuchtingen van heel veel waarnemers volgt hieronder uitgebreide informatie over allerlei wolvensporen. Op basis van die betrouwbare informatie kun je zelf honden- van wolvensporen onderscheiden.
Wolven laten overigens meer sporen na dan alleen pootafdrukken: ook uitwerpselen, urinemarkeringen, krabsporen en prooiresten kunnen de aanwezigheid van een wolf verraden. Soms blijft er een pluk haar hangen aan een prikkeldraad, maar haren onderzoeken is gespecialiseerd microscopiewerk. Ook voor DNA-analyse heb je een geneticus en een goed uitgerust laboratorium nodig.
Loopsporen
Loopsporen van wolven kunnen heel kenmerkend zijn, maar evengoed zijn ze soms maar moeilijk te onderscheiden van die van een hond, zeker als je slechts een beperkt aantal afdrukken kunt vinden.
Ontdek je een grote afdruk die je spontaan aan een wolf doet denken, realiseer je dan eerst dat er in Vlaanderen honderdduizenden en in Nederland zelfs anderhalf miljoen honden worden gehouden, terwijl er slechts enkele gevestigde wolven aanwezig zijn. Een spoor van een grote hondachtige hoort dus met grote waarschijnlijkheid gewoon toe aan een grote hond. De ruim twee miljoen honden in de Lage Landen zijn weliswaar gedomesticeerde nazaten van de wolf, maar geen wolven.
Om echt gave, duidelijke wolvensporen te vinden moet je haast als enige toegang krijgen tot een groot en bij voorkeur zandig terrein dat bewoond wordt door wolven en waar geen honden worden uitgelaten. Denk aan een afgesloten heide- of landduinengebied of een militair domein. Ook een immens bos- of veenlandschap waarin net sneeuw is gevallen en waar jij als eerste ter plaatse bent, kan dienst doen.
Niet toevallig zijn dat ook de gebieden die zwervende wolven naar waarde weten te schatten en die ze als eerste inpalmen als vast territorium. Dat was onder meer het geval in de Ardennen, de Kempen, op de Veluwe en in Drenthe.
Buiten het territorium van gevestigde wolven is de kans om wolvensporen te vinden erg klein. Er zou al een zwervende wolf moeten passeren en in de Lage Landen zijn zwervende wolven voorlopig nog altijd dungezaaid. Hun aanwezigheid is per definitie heel tijdelijk.
Individuele prenten
Wolvensporen herkennen is absoluut niet eenvoudig. Niet alleen is er verwarring mogelijk met de hond, maar er is ook een behoorlijk verschil tussen de afdruk – de prent – van de voorvoet en die van de achtervoet. Bovendien hebben wolven net zoals vele andere dieren drie verschillende ‘basisgangen’: stap, draf of galop. In stap en draf is het verband tussen de prenten heel anders dan in galop.

Laten we beginnen met de individuele prenten van voor- en achtervoet. Welke zou de grootste zijn? Als je even nadenkt, ligt het antwoord voor de hand: het gewicht van de wolf zit voornamelijk vooraan, met de zware borstkas, hals en kop. De voorvoeten dragen de zwaarste last en zijn daarom groter dan de achtervoeten. De voorpoten ‘dragen’ de wolf, de achterpoten zijn de ‘tempomachine’: zij zorgen voor de aandrijving en stuwen de wolf vooruit.
Enkele individuele prenten volstaan nooit om met zekerheid het onderscheid te maken tussen een wolf en een hond. Om van een volwassen Europese wolf te kunnen zijn, moeten de prenten aan enkele voorwaarden voldoen. Zo moet de afdruk van de voorvoet – zonder nagels – tussen de 8 en de 12 centimeter lang zijn. De grootste maat geldt voor een uit de kluiten gewassen mannetje en de kleinste voor een tenger vrouwtje – vrouwtjes zijn doorgaans tien procent kleiner dan de mannetjes.
De voorvoet van een wolf is minstens één centimeter minder breed dan lang. De breedte van de prent van de voorvoet bedraagt tussen de 7 centimeter en de 10 centimeter.
De afdruk van de achtervoet is korter dan die van de voorvoet. Hij meet, nog altijd zonder nagels, 7 tot 11 centimeter in de lengterichting.
Naast volwassen wolven kan een roedel gevestigde wolven ook jonge welpen en jaarlingen omvatten. De welpen verlaten de nestsite vanaf eind juni en hebben vanaf de volgende winter het volwassen formaat. Dat betekent dat je van juni tot en met oktober ook rekening moet houden met jonge, niet volgroeide wolven, wat het plaatje alleen maar complexer maakt.
Verschil met de hond
De wereld loopt vol honden met pootafdrukken die de grootte van een wolvenprent benaderen of zelfs overtreffen.
Een wolvenprent is altijd langer dan breder, want bij het lopen knijpt een wolf zijn tenen samen om zo meer kracht te ontwikkelen. Daardoor is de pootafdruk van een wolf een langwerpig ovaal of zelfs druppelvormig.


De meeste honden daarentegen laten prenten na die eerder rond zijn. Zeker minder fitte honden spreiden hun tenen meer. Als je rond de prent van zo’n hond een omtreklijn tekent, dan heeft die de vorm van een schapenwolkje. Is een hond echter in topconditie, dan kunnen zijn prenten op die van een wolf gaan lijken.
Bij honden is het verschil tussen de prenten van voor- en achtervoeten doorgaans minder uitgesproken, maar daar staat tegenover dat honden eindeloos variëren in grootte, vorm en conditie. Uitzonderingen op de algemene regel zijn dus schering en inslag.
Tenen en middenvoetskussen
Wolven en honden hebben vijf tenen aan de voorvoet en vier aan de achtervoet. Teen 1 van de voorvoet is slechts een relict: die zit hoog aan de poot en drukt niet mee af in zand of modder, wel in diepe sneeuw. De prenten van voor- en achtervoet tellen dus elk vier teenkussens, die we in wijzerzin tenen 2, 3, 4 en 5 noemen. Centraal onderaan in de prent zit het middenvoetskussen.
Bij een wolf is het middenvoetskussen van de voorvoet trapeziumvormig met afgeronde hoeken. Dat van de achtervoet heeft de vorm van een gelijkbenige driehoek met afgeronde hoeken. Bij een hond is het middenvoetskussen van de voorvoet een driehoek of een trapezium met afgeronde hoeken. Het middenvoetskussen van de achtervoet is een staande ovaal.
Als je in een wolvenprent een rechte lijn trekt van het voorste puntje van teenkussen 2 naar het voorste puntje van teenkussen 5 (de twee buitenste tenen, negeer de nagels), dan zal die lijn de achterkant van de middelste twee teenkussens (tenen 3 en 4) maar net raken en dus niet snijden – of hoogstens door het achterste derde ervan snijden.
Doe je hetzelfde bij een hondenprent, dan snijden de lijn van teenpunt 2 naar teenpunt 5 de twee middelste teenkussens meestal wél, tot zelfs halverwege. Dat komt doordat de middelste tenen van een hond doorgaans wat meer naar achteren staan – of de buitenste wat meer naar voren – dan die van een wolf.
De X van fox
In de prent van een wolven- of hondenpoot heb je altijd een negatieve ruimte, dat is de lege ruimte tussen de vier tenen en het middenvoetskussen. Met wat verbeelding kun je zeggen dat de negatieve ruimte als een gebergte overeind blijft, terwijl alles eromheen wordt platgedrukt.
Omdat de middelste tenen van een wolf meer naar voren staan dan die van een hond en de globale afdruk daardoor meer ovaal is, is er in een wolvenprent meer negatieve ruimte dan in een hondenprent. Tussen de teenkussens en het middenvoetskussen van een wolf kun je diagonale lijnen trekken in de vorm van een X, zonder de kussens te snijden. Denk aan de X van fox – een vossenprent heeft een gelijkaardige vorm, maar is een stuk kleiner.

De X zie je in zijn zuiverste vorm in de achtervoet van de wolf, maar ook in de voorvoet kun je (bijna) een X tekenen. Bij grote mannetjes lukt dat vaak net niet.
Als je bij de prent van een hond dezelfde diagonale verbindingen probeert te tekenen zonder in de teenkussens of het middenvoetskussen te snijden, dan moet je in het centrum noodgedwongen een stukje horizontaal gaan. De lijnen vormen dan geen X maar een sterk naar buiten gekromde H – de H van hond. De H is het duidelijkst in de voorvoet van de hond.
Scherpe nagels
Zowel bij de wolf als bij de hond wordt de nagel aan elk van de vier tenen mee afgedrukt. Die nagelafdrukken staan kort voor de teenkussens. De vorm en de inplanting van de nagels kunnen helpen om wolf en hond van elkaar te onderscheiden.
Bij honden zijn de nagels doorgaans eerder stomp en kort. Ze staan vaak krom ingeplant, afwijkend van de richting van de tenen, naar buiten of naar binnen. Soms verschillen ze ook onderling sterk van richting.
Bij wolven zijn de nagels doorgaans lang en scherp. De inplanting is meestal mooi recht. De nagels van de twee voorste tenen zijn nagenoeg recht en parallel aan elkaar of buigen lichtjes naar elkaar toe.
Onthoud dat ook die kenmerken honden en wolven niet 100% van elkaar onderscheiden. Alweer kunnen de sporen van sommige fitte honden de typische nagelkenmerken van een wolf vertonen.
Prenten bieden geen zekerheid
Het is moeilijk, zo niet onmogelijk, om op basis van slechts één of enkele prenten het onderscheid te maken tussen een wolf en een hond. Sommige honden laten pootafdrukken achter die perfect op wolvenprenten lijken en in bepaalde gevallen kunnen wolvenprenten ook op hondenprenten lijken. Oordeel dus nooit definitief op basis van enkele individuele afdrukken.
Weet dus dat dit geen exacte wetenschap is en dat er altijd ruimte is voor twijfel en interpretatie. Bovendien vind je lang niet altijd zulke mooie afdrukken als diegene die we hier presenteren.

Een loopspoor in het landschap
Heb je een volledig loopspoor gevonden dat je over minimaal 100 meter – en het liefst nog veel verder – kunt volgen? Dan groeit de kans dat je uitsluitsel krijgt over de vraag of er een wolf dan wel een hond is gepasseerd.
De wolf heeft drie basisgangen om zich voort te bewegen: stap, draf en galop. In de praktijk komen ook varianten van de basisgangen voor, maar die zouden ons te ver leiden.
Stap
In stap verplaatst de wolf zijn poten één na één. Daarbij zet hij zijn achtervoet netjes neer op de plaats waar eerder de voorvoet van dezelfde zijde stond. Omdat de afdruk van de achtervoet kleiner is dan die van de voorvoet, ontstaat een zogenaamde dubbelprent. Als de prenten perfect in elkaar staan, ziet het geheel eruit als een pootafdruk met een dubbele rij nagels. Vaak is de achtervoet echter iets verschoven ten opzichte van de voorvoet en overlappen de twee afdrukken elkaar slechts deels.
Draf
Wil de wolf meer snelheid maken, dan gaat hij over in draf. De draf is zijn favoriete gang, die kan hij urenlang volhouden. In draf kan een wolf erg grote afstanden afleggen met een minimaal energieverbruik, tot wel 80 kilometer per etmaal. Wolven zijn superefficiënt in alles wat ze doen, vandaar dat ze kiezen voor draf als ze zich gezwind maar niet opgejaagd door het landschap willen bewegen.
In draf verplaatst de wolf twee diagonaal tegenoverstaande poten tegelijkertijd. Linksvoor en rechtsachter zetten samen een stap vooruit en vervolgens is het aan rechtsvoor en linksachter. De prent van de linkerachtervoet komt ongeveer in de afdruk van de linkervoorvoet – hetzelfde gebeurt aan de rechterkant.
Een drafspoor bestaat uit een reeks dubbelprenten met een vast interval tussen de prentparen van dezelfde zijde. De prentparen van de linkerhelft zijn te onderscheiden van die van de rechterhelft en tussen de beide kun je een spooras trekken: dat is de lijn waarover de wolf zich beweegt.

De afstand tussen twee dubbelprenten van dezelfde zijde noemen we de paslengte. De afstand tussen de prentparen van de linkerkant en die van de rechterkant, gemeten loodrecht op de spooras, noemen we de spreiding. Hoe sneller de wolf zich in draf verplaatst, hoe meer de dubbelprenten van de linker- en rechterzijde naar de spooras toe komen: de spreiding neemt dus af. Tegelijk zie je de paslengte groter worden.
Wanneer een drafspoor nog maar weinig spreiding vertoont, en de prentparen van de linker- en de rechterkant dus bijna op één lijn staan, spreken we van gesnoerde draf. Dat is de draf van een wolf die er de vaart in houdt.
De draf van een wolf is erg typerend en toch is het moeilijk om een dravende wolf gepast te omschrijven. Ooggetuigen die een wolf in draf zagen lopen – meestal gebeuren dergelijke waarnemingen vanuit de wagen – spreken van een enorme elegantie en souplesse. Vaak vertellen ze dat het leek alsof het dier over het landschap zweefde. Wolven zijn de hovercrafts van het vasteland.
Galop
Wil een wolf echt heel snel lopen, bijvoorbeeld als hij achter een prooi aan gaat of als hij moet vluchten voor mensen, dan schakelt hij over naar galop. Het is nu kwestie van snelheid maken, de rest doet er even niet toe.

In galop komt de wolf met één voorpoot neer en kort daarna raakt de andere voorpoot de grond, waarbij de laatste voorvoet voor de eerste terechtkomt. Vervolgens duwt de wolf zich af met zijn voorpoten om zijn achterpoten de ruimte te geven om zich voorbij de positie van de voorpoten te slingeren. De achterpoten komen niet tegelijk neer, maar ook weer de ene na de andere, de laatste een eindje voor de eerste.
Vanuit zijn achterpoten maakt de wolf vervolgens een grote sprong. Het lichaam strekt zich, waarbij het dier tijdelijk met de vier poten van de grond is en door de lucht zweeft. Daarna komt één voorpoot neer, snel gevolgd door de andere. De voorpoten duwen opnieuw af en daarop komen, voorbij de prenten van de voorvoeten, de achterpoten weer één na één neer. En opnieuw lanceren die de wolf voor zijn volgende zweefsprong.
Een galopperende wolf laat een heel typerend spoor achter. Dat bestaat uit groepjes van telkens vier zuivere prenten achter elkaar: eerst een voorvoet, vervolgens de andere voorvoet, dan de achtervoet van de kant van de eerste voorvoet, en tot slot de andere achtervoet. Vervolgens zie je een eindje niets meer: hier zweeft de wolf door de lucht. Dan volgt er opnieuw een groep van vier prenten met achtereenvolgens voorvoet, voorvoet, achtervoet en achtervoet.
In galop vind je geen dubbelprenten meer, maar alleen individuele prenten in langgerekte groepjes van vier. De afstand tussen twee prentgroepen noemen we de intergroepruimte.
Doelgericht lopen
Heb je het geluk om een gaaf drafspoor te vinden dat je over langere afstand kunt volgen, dan wordt de kans dat het een wolvenspoor is groter naarmate het spoor zich doelgericht van punt A naar punt B begeeft. Sporen van minimaal 400 meter in rechte of gebogen lijn over een zandvlakte of sporen die een braakliggende akker recht oversteken, zijn indicaties dat je mogelijk met een wolf te doen hebt. Maagdelijk verse sneeuw in een gebied met weinig honden is ook ideaal om op zoek te gaan naar gave sporen over lange afstand.
De meeste honden zijn zo enthousiast en tegelijk chaotisch door alle prikkels die ze ervaren dat ze nauwelijks in staat zijn om een rechte lijn aan te houden. Ze schieten van links naar rechts en hollen elke nieuwe prikkel achterna. Ze schakelen daarbij impulsief tussen stap, draf en galop.
Een wolf heeft daarentegen maar één doel voor ogen: met een minimaal verbruik van energie zijn doel bereiken. Weinig of niets kan de wolf daarvan afleiden. In tegenstelling tot een gedomesticeerde hond weet de wilde wolf immers niet wanneer hij de volgende keer zal eten. Energie verspillen is voor hem geen optie. Wolven veranderen daarom minder vaak van gang en houden zeer beheerst een welbepaalde richting aan.

Afhankelijk van de bron, moet een spoor over 100 meter, 400 meter of zelfs meer dan een kilometer dezelfde koers aanhouden, zonder afwijkingen naar links of rechts, om van een wolf te kunnen spreken. Is er toch een afwijking van het traject, dan kan het bijvoorbeeld gaan om een korte stop voor een markering met drollen of urine.
Meten en documenteren
Vind je maar één of enkele pootafdrukken, dan ben je snel klaar met meten: lengte en breedte van de voorvoet en/of lengte en breedte van de achtervoet, en dat is het dan.
Cruciaal is dat je altijd een meetlat of minstens een voorwerp met gekende afmetingen naast de prent legt alvorens je een foto maakt. Heb je geen meetlat of duimstok mee, leg dan een bankkaart, tankkaart of een (omgekeerde) identiteitskaart naast de prent. Het moet in ieder geval een voorwerp zijn waarvan je achteraf tot op de millimeter de lengte en breedte kunt achterhalen. Een voet of hand naast de afdruk houden is not done. Er is altijd wel een stukje hout te vinden dat gemakkelijker exact na te meten en te vergelijken is met de prent dan een hand of een voet.

Maak minstens één foto orthogonaal – loodrecht van bovenaf – zodat vertekening door perspectief wordt uitgesloten. Maar neem ook foto’s vanuit een schuine invalshoek, met de looprichting mee: doorgaans tonen die de nagelafdrukken beter dan de loodrechte foto’s. Maak daarnaast enkele foto’s die illustreren hoe de prenten in het landschap staan.
In het geval van een heel loopspoor, is er meer werk aan de winkel. Meet eerst de afmetingen van de individuele prenten: lengte en breedte van de dubbelprenten of van de voor- en achtervoet apart. In het geval van dubbelprenten met een regelmatige tussenafstand heb je met een stap- of drafspoor te doen en bepaal je de paslengte – dat is de afstand tussen (de achterkant van) twee dubbelprenten aan dezelfde kant van de spooras. Herhaal die meting op verschillende plaatsen langs het spoor en bereken zo de gemiddelde paslengte.
Je kunt ook de totale lengte van een duidelijk stuk van het spoor meten. Als je die afstand vervolgens deelt door het aantal paslengtes binnen dat stuk heb je meteen de gemiddelde paslengte.

Bij een wolf bedraagt de paslengte in stap 80 tot 90 centimeter. In draf ligt de paslengte tussen 110 en 140 centimeter – afhankelijk van de grootte en de snelheid van de wolf.
In stap en draf meet je ook de spreiding. Loodrecht op de spooras meet je de afstand tussen de dubbelprenten van de linkerkant en die van de rechterkant. Gebruik daarbij altijd hetzelfde punt als basis, bijvoorbeeld het midden van de achterkant van het middenvoetskussen. Bij wijze van vereenvoudiging kun je ook gewoon de totale breedte van het spoor meten, altijd loodrecht op de spooras.
Fotografeer op verschillende plaatsen langs een stap- of drafspoor minstens drie dubbelprenten in één beeld, orthogonaal vanuit de hoogte, om vervorming door perspectief te voorkomen – vergeet je lintmeter er niet naast te leggen! In een beeld met drie dubbelprenten heb je één paslengte, met name tussen de eerste en de derde dubbelprent, want die horen bij dezelfde zijde van de wolf. Maak ook beelden van het verloop van het spoor door het landschap.
Heb je met een galopspoor te doen – in dat geval heb je groepen van vier prenten, zonder dubbelprenten – meet dan de lengte van een aantal prentgroepen en maak er een gemiddelde van. Bereken daarnaast ook de gemiddelde intergroepruimte – het interval tussen twee prentgroepen.
In galop kan de afstand tussen twee prenten van dezelfde voet – wat neerkomt op de lengte van de prentgroep plus de intergroepruimte – oplopen tot vier meter. Vergeet niet om ook nu weer de lengte en de breedte van de individuele prenten te meten.
Goed voorbereid op pad
Wie er met voorbedachten rade op uittrekt om loopsporen van wolven te meten, zorgt dat hij een lintmeter en/of een duimstok mee heeft. Steek ook een flinke set lange barbecueprikkers of bamboestokken in je rugzak waarvan je de helft met de bovenkant in verf met een opvallende kleur hebt gedrenkt. De andere stokjes horen in een andere kleur te zijn gestoken. Waarom? Zo kun je de sporen in het terrein markeren met kleurvlaggen: de ene kleur voor de linkervoeten en de andere kleur voor de rechtervoeten. Plaats de prikkers consequent op dezelfde plaats in elke (dubbel)prent, bijvoorbeeld in het midden van de achterrand van het middenvoetskussen.
Als je genoeg gekleurde prikkers hebt meegenomen, kun je een wolvenspoor over een langere afstand visualiseren in het landschap en er duidelijke beelden van maken. Om de sporen van samenlopende wolven te markeren heb je nog meer prikkers en kleuren nodig, dat spreekt voor zich.
Heb je een ernstig vermoeden dat je een wolvenspoor hebt gevonden? Verwittig dan Welkom Wolf of Wolven in Nederland. Onze contactgegevens vind je onderaan elke pagina. Als je zelf geen meting uitvoert, probeer dan zo min mogelijk in de buurt van het spoor te lopen.
Wolvendrollen en urine
Ook met hun drollen laten wolven heel duidelijke sporen na. Meer zelfs: gevestigde wolven willen dat hun drollen worden gevonden, want zo markeren ze hun territorium. Je vindt ze dus vaak op kruispunten van paden en langs wildwissels.

Wolvendrollen bestaan in allerlei vormen, geuren en kleuren, afhankelijk van de versheid en de samenstelling. Uitwerpselen van volwassen wolven hebben deze kenmerken:
- Een totale lengte van minstens 20 centimeter.
- Een diameter in verse toestand van minimaal 2,5 centimeter.
- De drol bevat haren van prooidieren.
- De drol bevat botresten.
Als er niet-volgroeide wolven in de roedel zijn kun je van de zomer tot oktober drollen vinden die de minimumafmetingen niet halen en die je zou kunnen verwarren met uitwerpselen van een vos.
Kakelverse wolvendrollen zijn vaak glanzend aan de buitenkant door het darmslijmvlies dat eromheen zit. In dat darmslijmvlies zit het DNA van de wolf – het kan enkel worden verzameld als de drol nog erg vers is. Aangezien alleen specialisten beschikken over het juiste materiaal en omdat manipulatie van uitwerpselen niet zonder risico is, raak je een drol het best niet aan. Verwittig liever het Meldpunt Welkom Wolf.
Specialisten zullen dan DNA-swabs komen nemen of een staal in een ethanoloplossing dompelen. Op de rest van de drol kan nog een dieetanalyse gebeuren. In een gevestigd territorium laten de onderzoekers vaak nog een stukje drol in het veld achter als markering – tenslotte heeft de wolf zijn uitwerpselen daar gedeponeerd met een bedoeling.

In verse toestand hebben wolvendrollen een kenmerkende geur. Eenmaal je de geur van de binnenkant van een wolf hebt opgesnoven en opgeslagen – dat laatste gaat vanzelf – herken je hem altijd en overal. Pas op: ga er niet actief aan snuiven als je denkt dat je een wolvendrol hebt ontdekt. Dat is immers niet zonder risico. Een wolvendrol kan immers eitjes van de vossenlintworm bevatten en door te inhaleren kunnen die in het menselijk lichaam terechtkomen. Zeker bij droge drollen bestaat het gevaar dat je de eitjes opsnuift van een parasiet die je absoluut niet in je lichaam wilt.

Naarmate een oudere wolvendrol deels uitspoelt door regen of uitdroogt, verliest hij zijn geur. Ook het zachte organische materiaal verdwijnt. Finaal blijven vooral haren en botresten van prooidieren over, vooral dan van ree, damhert, edelhert, everzwijn en haas. Soms bevatten de uitwerpselen van wolven zelfs hoeven, bijhoeven en tanden van prooidieren.
Een verse drol kan erg donker van kleur zijn, bijna zwart zelfs. Dat komt door het bloed en het orgaanvlees van de prooidieren. Een oude drol ziet er juist heel licht uit, bijna wit zelfs, door de kalk die erin aanwezig is. Door algen die de drol koloniseren kan hij uiteindelijk ook groen kleuren.

Wolven gebruiken eveneens urine om hun terrein af te bakenen. Net als drollen hebben urinemarkeringen de zeer typische wolvengeur – mensen met een goede neus kunnen die zo zelfs lokaliseren. In sneeuw is de gele wolvenurine ook visueel op te sporen. Net als drollen kan urine bruikbaar DNA opleveren.
Heb je een veelbelovende drol of urinemarkering gevonden? Dan volg je dezelfde procedure als bij loopsporen: neem een orthofoto van bovenaf en een paar foto’s van hoe de drol of urinemarkering zich in het terrein bevindt. En vervolgens meld je je vondst aan Welkom Wolf of Wolven in Nederland.
Ontdek je een bruine of gele drol die stinkt als de pest en waarin geen haren of botresten zitten? Proficiat, dan heb je een hondendrol gevonden. Je hoeft niemand iets te melden en een staal hoef je al helemaal niet op te sturen. Zorg vooral dat je er niet in trapt.
Krabsporen
Wolven krassen over de grond met hun achterpoten om hun territorium te markeren, vergelijkbaar met het bekende hondengedrag. Daarbij laten klieren tussen de tenen een specifieke geur achter. Vaak combineren wolven krabsporen met drollen of een plasje: gevestigde wolven halen alles uit de kast om aan te geven dat hun gebied al bezet is.

Gezien de aanwezigheid van ruim twee miljoen honden in Vlaanderen en Nederland staan de meldpunten niet te popelen om waarnemingen van krabplekken te ontvangen als die niet gecombineerd zijn met meer betrouwbare sporen, zoals kansrijke prenten of uitwerpselen. Als die laatste er wel zijn, zijn foto’s van krabplekken wel welkom.
We wensen jou een mooie vangst!
Ga mee wolvensporen zoeken!
Van een dagexcursie ‘Wolvensporen in Belgisch Limburg’ tot een wolvenstage in Duitsland of een wolvenreis in de BENELUX… Welkom Wolf neemt je mee op sleeptouw, zodat wolven én wolvensporen geen geheimen meer hebben voor jou!
Bekijk snel ons aanbod Wolvenexcursies en -reizen!
Zo herken je wolvensporen – Artikel uit landschap
Aangedreven door EmbedPress