Wederzijdse angst
Sinds mensenheugenis boezemde de wolf de mens angst in. De wolf gold als onbetrouwbaar, wreed en meedogenloos. Het dier was een sinister genie dat er op uit was de mens schade toe te brengen.

De vrees hing grotendeels samen met de angst voor de habitat van het dier: de woeste natuur. In het onontgonnen woud scholen wezens die de mensenwereld schuwden. De wolf behoorde tot een wereld die ontsnapte aan de controle van de mens – geen wonder dat het dier een metafoor werd voor het kwade. De link naar de duivel was snel gelegd. De duivel kon de mens zelfs dwingen om als weerwolf de gedaante van zijn duistere vijand aan te nemen.
Tot ver in de 18de eeuw werd de wolf overal beschouwd als een te duchten creatuur. Tekenend voor het criminele karakter dat men de wolf toekende, was de 18de-eeuwse ‘wolvengalg’, waaraan de kadavers van gedode wolven bungelden.

Soms leefden wolf en mens relatief vreedzaam naast elkaar, maar die periodes werden telkens afgewisseld door tijden van hevig conflict. En er was niet veel nodig om het broze evenwicht tussen mens en wolf aan het wankelen te brengen. Oorlogen en misoogsten brachten in hun kielzog vaak ziektes en hongersnood met zich mee. Dat leidde tot demografische terugval en dus een verwildering van het cultuurland. Net daarna rukte de wolf op, want op de vrijgekomen landbouwgronden floreerden zijn prooidieren: reeën, herten, wilde zwijnen en haasachtigen. De mensen waren er niet talrijk genoeg om het de wolf moeilijk te maken.
Omgekeerd werd de wolf in het defensief gedrongen in periodes van toenemende welvaart en bevolkingsgroei. Wanneer de mens het landbouwareaal maximaal benutte, het cultuurland uitbreidde ten koste van bos en heide, en bossen systematisch ging exploiteren, kromp het leefgebied van de wolf en zijn prooidieren aanzienlijk. Mensen waren talrijk en hadden geen tijd en middelen om de wolf achterna te zitten.
Genadeloze vervolging
Tot in de 19de eeuw leefden wolven in de directe omgeving van mensen. In grote delen van Europa zat er toen amper nog wild in de bossen. Vanaf de 18de eeuw gingen landbouwers het platteland immers zo intensief exploiteren dat er nauwelijks nog prooidieren overbleven. Jagende edellieden zetten extra druk op het weinige overblijvende wild. Maar op het afval in en rond de dorpen was het goed leven voor de wolven.
Alleen in de periode dat er opgroeiende welpen waren, volstond het beschikbare voedselaanbod niet. Dan vulden wolven hun menu noodgedwongen aan met schapen, geiten, kalveren, veulens en mogelijk ook menselijke resten van de slagvelden uit die tijd. Je kunt niet 100% uitsluiten dat in die context, en bij hoge uitzondering, ook zwakke personen ten prooi vielen aan wolven. In ieder geval zat het aantal conflicten in de lift.

Bovendien heerste in heel Europa hondsdolheid, een virale infectie die het centraal zenuwstelsel van zoogdieren aantast. Dieren die besmet zijn, zijn ofwel suf ofwel juist heel agressief voor ze aan de ziekte ten onder gaan.
Aanvankelijk werd de jacht op de wolf ingezet met vangkooien en valkuilen, later ook met netten, klemmen, strikken en gif. De introductie van het jachtgeweer luidde het begin van het einde in voor de wolf in heel West-Europa.
De dieren werden meedogenloos vervolgd en afgeschoten om te voorkomen dat ze aan de haal gingen met vee of mensen aanvielen. Mede door georganiseerde drijfjachten ging het snel bergaf met de wolvenpopulatie.

Het verdwijnen van de wolf
Al in 1743 verdween de wolf uit Groot-Brittannië. Omstreeks 1800 kwamen wolven nog in redelijke aantallen voor bij ons, maar amper enkele decennnia later stierf de wolf ook in België en Nederland uit.
In het begin van de 19de eeuw vormden wolven nog een ‘serieus probleem’ in de buitenwijken van Brussel, maar al in 1815 was ons grootste landroofdier bijna helemaal verdwenen. Afhankelijk van de bron sneuvelde de laatste Belgische wolf halfweg de 19de eeuw of werd hij zelfs pas in 1923 afgeknald.

Feit is dat de Belgische wolvenpopulatie al in de eerste decennia van de 19de eeuw zo goed als volledig van de kaart werd geveegd. Na 1840 werden waarnemingen uiterst zeldzaam en was van een populatie al lang geen sprake meer. Wellicht dook hier en daar nog eens een zwerver op, meer niet.
In Nederland verging het de wolf niet beter. In 1869 werd de laatste wolf bij Schinveld, in Zuid-Limburg, gevangen. Mogelijk werd er enkele decennia later, in 1897, nog eentje gespot bij Heeze, in Noord-Brabant. Door intensieve vervolging was de wolf al veel eerder uit grote delen van Nederland verdwenen.
Aan het begin van de 19de eeuw was er nog een groot wolvenbestand in Noordwegen en Zweden, maar daarna namen hun aantallen ook daar zienderogen af. Een uitbraak van de wolvenpest rond 1840, een sterke bevolkingsgroei en – vanaf 1845 – een Noorse overheidscampagne om wolven uit te roeien, zorgden ervoor dat er in de jaren 60 van de vorige eeuw geen wolven meer overbleven in Noorwegen en Zweden.
Uiteindelijk werd de Europese wolf teruggedrongen tot het voormalige Oostblok en de gebergtes van Italië, met de Abruzzen als laatste Zuid-Europees toevluchtsoord. De Iberische wolf – een ondersoort – slaagde erin om te overleven in de woeste bergen van Spanje en Portugal.